Bij machte

Jaap, Piet en Joris kenden elkaar goed. Elke dag als ze met hun schaapkudde het veld opliepen, kozen ze een andere weg. De drie schaapherders waren altijd bang dat een van de anderen er met  hun lammetjes vandoor zou gaan of misschien beide anderen. Dan bleef er van je kudde niets over.

Bij nacht zochten ze het gezelschap van hun schapen op, dan lagen ze tussen de wollen vrienden en vriendinnen in het veld. Natuurlijk hadden ze hun schaapjes geteld. Ze voelden zich met de vierpotige vriendjes sterk verbonden en waren alledrie vastbesloten goed en zorgzaam op hun kudde te letten. Vaak noemden zij zich ook wel ‘koning’ want ze voelden zich ook wel de baas van de kudde, het maakte niet uit of ze altijd voorop liepen.

Op een nacht lagen zij met hun kuddes niet ver van elkaar uit te rusten van een zware dag op de hei en plotseling keken zij omhoog. Zij konden hun ogen niet van de hemel weghouden. In  het pikkedonker leek een ster alle andere te overschijnen. Ze werd steeds groter, kwam dichterbij en het licht werd steeds sterker en toen….haast met een schok bleef de ster staan maar het licht werd er niet minder om. Vol bewondering keken de herders naar de ster en zonder elkaar te horen riepen zij: “ster kom bij mij!”Maar de ster liet zich niet overhalen. Ze overzag de pracht van de kudden en de rest van de aarde maar ze voelde zich niet sterk genoeg om af te dalen naar het vreemde volk in het veld. “Ik stuur mijn zoon”, dacht ze en ze knikte ‘ja’tegen zichzelf.

“Kijk….een vallende ster”, riepen de herders dit keer tegen elkaar en met grote stappen liepen ze ook naar elkaar toe. “Een wonder!” riepen zij uit. “We gaan haar zoeken!”Die nacht spraken ze met hun schapen af dat ze een paar dagen weg zouden zijn. De schapen zouden voor zichzelf zorgen, dat was niet moeilijk want er was volop te eten!  Er was weer een wonder want ook de schapen leken nu naar het felle licht te staren en ze lieten hun stemmen horen. Ze begrepen de boodschap van de herders. De drie herders, koningen, gingen meteen op pad. Nooit eerder waren ze met z’n drieen ergens op af gegaan maar nu….de eerste stappen waren moeizaam maar al gauw merkten ze dat ze heel goed onderling grapjes konden maken. Zo kwamen ze schaterend van het lachen in de buurt van een herberg. De ster die ze hadden gezien, stond er vlak boven! Misschien moesten ze hier maar even een nachtje blijven! Ze klopten aan en vroegen om een plaats….er was wel iets vreemds. Van achter een gesloten deur leek een sterk licht te schijnen. De herbergier boog voor de drie.”Uw komst is mij aangekondigd”, fluisterde hij eerbiedig. “U bent de drie koningen van verre…” De drie herders knikten. “Mooi”, ging de herbergier verder. “Dan zal ik u nu laten kennismaken met de nieuw geboren zoon, de ster die ons toeviel.” Hij opende de deur en het schelle licht werd minder en tussen de stralen werd een honingzoete stem hoorbaar. “Komt nader en houd uwe schaapkens op het droge!” Achter het licht zagen zij nu het lichaam van een baby die wonderlijke woorden uitsprak. “Ik ben uw ster, wie mij volgt, zal het licht uit grote verten vererven!” Ademloos keken de drie koningen toe en zij hadden geen woorden over toen de baby hen uitnodigde hem te kussen en in vrede huiswaarts te gaan. En zij voldeden aan zijn verzoek.

Na nog een lange nacht kwamen zij terug bij hun velden. De schapen lagen er nog maar zij keken nog maar nauwelijks op toen de herders hen naderden. Het leek of zij geen belangstelling meer hadden voor hun koningen. De schapen stonden op en zochten elkaar op. Al gauw liepen zij allemaal door elkaar. Nooit eerder hadden zij zich zo prettig en tevreden gevoeld. Het was de grote, uitgestrekte kudde die hen warmte en kracht gaf. En de koningen? Zij volgden als laatsten ov er weg en dam en probeerden de ster terug te vinden die hen zo had geboeid maar het enige licht dat hun pad nog bescheen, richtte zich op de schapen, schapen die vanaf die dag de weg wezen aan de koningen. Jan, Piet en Joris waren niet meer bij machte.